Ze was van goede komaf, Dora Pejacevic, die als Maria Theodora in 1885 in Boedapest het levenslicht aanschouwde. Ze groeide op in een adellijke omgeving: haar vader, Teodor Pejačević, was een Hongaars-Kroatische graaf en haar moeder, Lila Vay de Vaya, een Hongaarse barones. Dat betekende voor Dora niet alleen dat zij in een gespreid bedje terechtkwam en het beste onderwijs kreeg, maar ook dat al heel spoedig haar muzikale talent werd ontdekt, al was dat laatste vooral te danken aan haar bepaald niet van muzikale begaafdheid gespeende moeder, een uitstekende pianist en zangeres.
Dora’s eerste belangrijke stappen op weg naar een professionele loopbaan als musiciënne werden echter pas gezet in 1903, toen het gezin op haar achttiende was verhuisd van hun landgoed in Nasice, Kroatië, naar het daarmee vergeleken mondaine Zagreb. Daar, aan het Kroatisch conservatorium, kreeg ze les van de meest gerenommeerde docenten, al had ze toen al verschillende, voornamelijk op Chopin, Grieg, Mendelssohn en Schumann geïnspireerde, miniaturen gecomponeerd. Het waren van die typische genrestukken, zoals een berceuse, gondellied en impromptu.
Gedurende de volgende tien jaar bleef Pejačević haar compositorische stijl ontwikkelen door meer geavanceerde kamermuziekwerken te schrijven, en de jaren na 1913 waren de productieve tijd van haar compositorische carrière. Een van haar eerste volwassen werken was het Pianoconcert in G mineur (1913), geschreven in de weelderige, later romantische stijl van het begin van de 20e eeuw. Gevuld met rijke melodieën en meesterlijk georkestreerd, verdient dit weinig gespeelde pianoconcert, het eerste van een Kroatische componist, een hogere en belangrijkere plaats in het repertoire van het instrument.
Haar werken werden destijds veelvuldig uitgevoerd. Haar pianoconcert werd op 4 februari 1916 uitgevoerd onder leiding van Fridrik Rukavina. Het was de eerste in zijn soort in de Kroatische muziektraditie. Twee jaar later werden haar kamermuziekwerken gespeeld in het Kroatische Muziekinstituut. Op 25 januari 1918 dirigeerde Oskar Nedbal twee delen van haar symfonie tijdens een concert in Wenen, en op 10 februari 1920 voerde Edwin Lindner de hele symfonie uit in Dresden.
Dora Pejačević maakte destijds talloze reizen naar Europese culturele centra zoals Wenen, Boedapest, Praag en München. Ze was ook een frequente gast in kasteel Janovic met haar vriendin, de Boheemse barones Sidonie Nádherný von Borutin. Sidonie was bevriend met Rainer Maria Rilke en had een relatie met Karl Kraus, die ze in Wenen ontmoette in Café Imperial.
Tegenwoordig is Dora Pejačević een ster in Kroatië. Er is een film over haar en een roman. Zelfs een parfum draagt haar naam. Veel van haar werken zijn inmiddels gepubliceerd en sommige zijn ook op cd opgenomen. Het werk van de componist omvat 58 opusnummers, waaronder pianomuziek, pianokamermuziek, strijkkwartetten, een pianoconcert, orkestliederen of haar laatromantische Fis mineur-symfonie. Tijdens het MDR-concert “Verwandlung” werden haar ouverture in D mineur opus 49 en verschillende liedjes gespeeld: “Liebeslied”, “Verwandlung” en “Schmetterlingslieder”.
In 1993 maakte de Kroatische regisseur Zvonimir Berković de film Gravin Dora met Alma Prica in de hoofdrol en composities van Dora Pejačević. In de jaren 2010 werden talloze opnames van de werken van Dora Pejačević uitgebracht op het klassieke label CPO. Ter gelegenheid van de 100ste sterfdag van Dora Pejačević hebben pianist Kyra Steckeweh en regisseur Tim van Beveren, in samenwerking met musicoloog Koraljka Kos, violist Andrej Bielow en het Gewandhausorkest onder leiding van Andris Nelsons, een documentaire over Pejačević gemaakt .